Ploetermoeder

Way too good

Of ik nog even die droevige meneer wil opzetten, vraagt mijn oudste. Ik moet even doorvragen, maar vind uiteindelijk het liedje dat hij bedoelt terug op YouTube.

Die meneer is toch verdrietig hé mama.
Logisch toch.
Ze hebben hem uit zijn mama gehaald.

Ik geloof mijn eigen oren niet, twijfel om door te vragen waarom hij dat zo zegt. Want ik weet waar het vandaan komt, ik herken het gevoel en ik herken de gedachte. Het enige dat ik bij mezelf denk, is ‘nu al’. Maar tenslotte is hij ook al zes.

Word je ermee geboren, wordt het gecultiveerd of hou je het zelf in stand? Is het leven gemakkelijker zonder al die vragen? Gaat die wezenlijke verlorenheid ooit over? (En moet dat dan?)

Ik heb er zelf ook geen antwoord op. Ik luister samen met hem naar de muziek, op het einde zingen we luidkeels mee. Ook al zullen we allebei nooit goed zijn in afscheid nemen, dit hebben we toch alweer gehad.

Mijn moederlijke kern

Gezinsuitstap! Yihaa! Wie mij – een beetje – kent zou hier misschien een sarcastisch ondertoontje in kunnen ontwaren, maar dat is hier geheel niet aan de orde. Het was gepland, om te voorkomen dat we door de pas gegoten chape naar ons toilet of bed zouden moeten waden. Dan waden we nog liever met zijn allen door een bos in het verafgelegen Limburg.

Herkenning

Het leuke aan die gezinsarrangementen is dat ze inderdaad het juiste doelpubliek bereiken: gezinnen die gearrangeerd dienen te worden. Voor mij is dat altijd lachen. Plots beseffen dat ‘die van ons’ blijkbaar zo erg nog niet zijn. In het land der blinden is eenoog koning. Het geeft een boost, weten dat het rotjong eens niet dat van jou blijkt te zijn. Of oeps, dan toch?

Ontkenning

Aan het onthaal ligt er ook zo’n mooi krantje speciaal voor gezinnen, met een wakkere papa-column die praat over hoe hij na een poosje met zijn stiefdochter helemaal ‘in zijn eigen vaderlijke kern’ staat. Wanneer ik die avond merk dat ik een quasi lege tube tandpasta mee heb voor de kindjes én de nachtpampers voor de jongste ben vergeten, ontdek ik ook mijn eigen moederlijke kern. Ergens héél ver van mij vandaan, zo blijkt.

Verkenning

Maar uiteindelijk kan alles beter. Ik slaap onverwacht goed, ben niet boos als ze om half 7 al klaarwakker zijn (manlief heeft wel een ochtendhumeur, dus ik ga er alvast mee op stap), ben nog steeds niet boos wanneer ze een uur lang zagen dat ze honger hebben (het eten is hier maar om 8 uur) en slaag er zelfs in heel het ontbijt stressloos te overbruggen, mét tea time op het einde. Zelfs de rest van de dag is vrij rustig voorbij gekabbeld. Al voel ik me nu wel wat ongeduldig worden, want terwijl ik deze blog schrijf willen ze maar niet in slaap geraken, en ik wil zó graag even buiten sluipen voor een ijsje. Ofzo.

Achter de façade

Wat er niet allemaal achter de gevels van bepaalde huizen gebeurt. Dit stukje is speciaal voor iemand die ernaar gevraagd heeft. En nog meer voor al die anderen die er nooit achter vragen. Ik word graag gelezen, zie je.

Net zoals mensen graag gezien worden. En hun kinderen nog meer, zo je wil. Behalve misschien die van mij. Voor ik mijn kinderen ergens mee naartoe neem, check ik steeds of al onze familiale verzekeringen nog in orde zijn. Of er nog saldo staat op de spaarrekening. En of ik die verdwijnmantel uit Harry Potter nu echt nog steeds niet terug in de kast zie hangen. Om achteraf dan – meestal – opgelucht adem te halen. Dat viel nog mee. Wie het ergste verwacht, kan vaak relativeren.

En af en toe is het plezier dan wederzijds. Ik plezier jou met mijn kroost, jij mij met de jouwe. En zoals de meeste menselijke verhoudingen begint alles met peis en vree. Met rijstpap en nep-zilveren lepeltjes (ja, het saldo op die spaarrekening groeit tegenwoordig niet meer vanzelf). Met een slapende helft van het kroost en de andere helft die overvloedig compenseert. Tot de storm die buiten is gaan liggen binnen wakker wordt.

Het deed me terugdenken aan al die keren dat ik mij in een huis dat niet het mijne was uitbundig zat te verontschuldigen. En zat te denken over wat anderen nu moesten denken. Dat ik een vergeefse poging deed ze tot bedaren te krijgen in een vreemd strafhoekje, vlak bij de koekjeskast, godbetert. En verkondig dat ze zelden zo doen. Maar weet je wat die anderen denken? Die denken godzijdank, ik ben niet alleen. Die denken laat je maar gaan. What happens in this house, stays in this house (of misschien komt het op de blog). Wij verstaan elkaar. En dat mijn oudste uitgerekend die dag zonder morren in die hoek ging staan, wel, dat doet hij anders nooit. Het is omdat hij de schone schijn wou ophouden. En graag ook nog eens zelf een ander huis op stelten wil gaan zetten.

Ik ben twee en ik zeg

Ikkanda-alzelluf

Opstaan. Gordijn open. Pamper uit, trap af. Trap terug op, trap terug af. Er is veel wind vandaag. Ik kan dus ik ben, grote denkers zijn ooit jong geweest. Potje op. Of toiletbril omhoog. Broer doet het, ik ook. Een hongertje, stukje cake misschien? Tijd voor vermaak. Schuifdeur open, makkie. Schoenen aan, met drie plakkers! Geen probleem.

Damagvandejuf

Pamper op de grond gooien, zonder handen van de trap. Hard roepen wanneer ik wil, potje omgooien, naast de wc plassen. Porren in de cake, zelf een mes nemen, het ligt daar zomaar voor het grijpen. Aan de sleutels hangen (stevig toch, die dingen), linkerschoen aan rechtervoet. De juf is de ander. Of ikzelf. Doen papa of mama weer moeilijk?

Dawasal-azo

Gordijn op de grond. Pijn aan mijn been. Vies op de vloer. Nat naast de pot. Cake in honderd stukjes. Mes in mijn handen. Gebogen sleutels. Rechterschoen aan linkervoet. De wereld is een toverbrol.

Little Happiness

Het is vandaag mijn vrije dag. Omdat de buitenschoolse opvang drie weken gesloten is, zijn mijn zoontjes thuis. Welgeteld drie minuten nadat mijn man de deur uit is naar zijn werk, staan ze allebei op mijn bed te springen. Het is tien voor zeven.

Ik strompel uit bed, inspecteer hun kamers. De gordijnen hangen er nog aan. Maandag was dat wel anders. Vijf seconden nadat ze aangekleed zijn, maken ze ruzie omdat ze op hetzelfde potje willen plassen. De oudste wint, de jongste sprint naar boven. Terwijl ik er achteraan ga, begint de oudste het overvolle potje al struikelend naar het toilet te brengen.

Good morning sunshine. Het is bewolkt buiten.

Tien minuten, wat opkuis en gedoe later, besef ik dat het ontbijt me even ontglipt is. Ze hebben honger, eten het broodje op dat ze gisteren samen met papa hebben gebakken. Er zijn ook mooie momenten in het leven.

Even later mag ik stofzuigen. Ze gillen het huis bij elkaar. Te veel lawaai zeggen ze. Alsof dat zonder stofzuiger anders is. En dan rust. Of toch voor een zevental seconden. ‘Mama, broer speelt met de plooimeter van papa’. De andere ligt er nog in drie stukken naast.

Niet opnieuw. Blijf eraf. Kom daar af. Niet zo. Gehuil. Achterover op zijn hoofd, net niet tegen de hoek van de tafel. Hij had al een blauw oog, gisteren een blauwe vinger erbij. Vandaag? En mijn man had nog lachend tegen de opvang gezegd dat hij wat opvoedkundige vrijheid had genomen. Straks is het gedaan met lachen.

Er is gelukkig niets aan de hand. Toch niet met de jongste. In zijn val is hij erin geslaagd de orchidee mee te sleuren, grond en al. De stofzuiger mag opnieuw dienst doen. ‘Wij gaan buiten moddersoep maken,mama’.

Hoe laat is het? 8u10? Toch al meer dan een uur overleefd. Hoera.

De ideale huisvrouw

Een sollicitatiegesprek met een huishoudhulp die over poetsen praat zoals ik over fietsen, maar met nog meer Dreft, deed me stilstaan bij mijn huiselijke nonchalance. Van de nieuwe keuken is de laatste tijd niet veel meer te zien.

Beschrijf eens hoe een gewone week voor jou eruit ziet.”

De vraag werd niet aan mij gesteld, en toch beantwoordde ik ze in stilte: kindjes naar school of opvang brengen, of nee, daarvoor moet ik eerst opstaan. Dan boterhammendozen maken, vlug-vlug eten, altijd vergeten drinken, (tot nu toe) net op tijd de trein halen. Boekje lezen, werken, trein terug, hens aan dek: koken met jengelende kinderen, zelf moe en grommende maag, zaag-gezaag, lawaai en echtgenoot loopt daar ook nog ergens tussen.

Dan zeven uur: rust! Ha neen, toch niet, daar staat de afwas van drie dagen te blinken (nou ja, vervang die eerste twee letters maar door twee andere) en de nieuwe vloertegels hebben een nieuwe bovenlaag gekregen. Ik heb maar zin in één ding dus ik ga moeten kiezen, of misschien heeft echtgenoot fut voor de tweede ramp. Ondertussen nog wat achterstallige post teruggevonden, gekeken of de vlekken op de T-shirts van de gastjes er nog een dagje mee door kunnen, to-do-lijstje nog wat langer maken en hup, plof, in bed want morgen staat jongste hoogstwaarschijnlijk om tien voor zes in onze kamer (elke dag een minuut vroeger, zo lijkt wel). Mijn planning wordt abrupt doorbroken door het antwoord van de kandidate:

Wel, ik strijk elke dag, ik kan niets zien liggen.”

Strijken? De laatste keer dat ik een strijkijzer heb vastgehad was 7 maanden geleden (give or take). En dat was om het te verzetten toen echtgenoot klaar was met zijn hemden. Die lagen toen al enkele weken te verkreukelen in de kast. Hij had ze toevallig teruggevonden (zijn kast was leeg).

En ik zeem mijn ramen met product X en zeemvel Y. Het beste dat er is, nooit strepen.”

Ramen zemen? Je kan er nog doorkijken bij ons, dat is het belangrijkste. Plekjes, strepen, likjes, handjes, nou ja. Het is elke dag wel iets. Als er héél veel op staat, merk je echt niet meer zo erg als er eens iets bij komt. Het heeft ook wel zijn voordelen.

En wat gaan we bij jou nooit zien in de keuken?”

Niets, bij mij is alles altijd pico bello in orde.”

Alles, bedenk ik vanuit mijn stille stulp. Wat je nooit zal zien in mijn keuken, is de keuken. We hebben dan wel een nieuwe, en ik heb hem echt wel minstens één uur pico bello gehad, maar sindsdien is hij (is een keuken mannelijk?) goed geïntegreerd in mijn natuurlijke habitat. Als ik nu om me heen kijk, zie ik een brooddozentoren (afgewassen weliswaar, wachtend op de ochtend), een doos wasspelden (wachtend op een was – niet voor vanavond), speelgoedpannen (wachtend op de kindjes – in de verkeerde keuken), glazen bokalen (wachtend op input), wc-verfrisser (wachtend op een vrijwilliger die hem meeneemt naar de juiste bestemming), volle bierflessen (wachtend op output) en een hele hoop papieren (meestal wachtend op geld). En dan heb ik nog maar net de eerste vierkante halvemeter beschreven. Ikzelf zit ernaast op mijn computer (wachtend op een mirakel).

Geniet, zeg ik. Geniet!

Geniet ervan zolang het nog kan. Ik word ermee om de oren geslagen. Nog meer toen het einde in zicht kwam. Een voorlopig einde zo bleek. Zo’n einde van een periode met aansluitend een nieuwe periode die anders is, maar met nog altijd veel van hetzelfde.

Dus ik probeer. Te genieten. Maar terwijl ik dit typ suizen mijn oren van het lawaai dat hun – nochtans plastieken, tegenwoordig is alles van plastiek, dat gaat rap kapot en garandeert de toekomst van ander plastiek spul dat nu nog de rekken van de winkels aan het vervuilen is – speelgoed maakt op onze stenen vloer.

Ik kijk en geniet van hun schijnbare samenwerking die in het midden van deze zin alweer is uitgemond in een getrek en geduw en nu in een oorverdovend geween. Iemand heeft iemand pijn gedaan en de emoties zijn van register gewisseld. De decibels echter niet.

Ik geniet van hun geworstel op de grond, van mijn interne pronostiek over wie nu weer het onderspit zal delven. Ik heb het mis. O neen, toch niet. De weerwraak is een feit. Ik genoot daarnet – het is even twee minuten stil, tijd voor wat reflectie – eveneens van de ontdekking dat mijn jongste blijkbaar in staat is zich zelfstandig uit zijn slaapzak te bevrijden, zijn pamper (met overbroekje!) los te maken en daarna pipi te doen op de matras en kaka op zijn nachtkastje. Om dat laatste daarna vakkundig uit te wrijven. Een waar kunstwerk was me dat.
Genieten!

Opnieuw geween. Er is iets niet zo leuk. Moet ik nu nog altijd genieten? Of lijkt het erop dat ik zal moeten ingrijpen? Ah, hier komt de oudste al aan mijn arm hangen. Er vliegt opnieuw wat door de lucht. Ik denk dat deze post al lang genoeg is. Ik ga nog maar wat genieten.

Binnen een jaar of zestien is het voorbij. Straks krijg ik er nog spijt van.

Een (f)linke jongen

Vandaag was het voor mijn jongste zoontje de laatste dag bij de onthaalmoeder. Maandag gaat hij naar school, samen met grote broer. Ik weet niet of hij het al echt beseft. Maar ook voor ons is het opnieuw afscheid nemen en loslaten.

Pis- of mijlpaal?

Daarnet kreeg ik van de onthaalmoeder een paar foto’s doorgestuurd, als herinnering. Eén ervan is een potje met pipi in. Nooit gedacht om van zoiets een foto te trekken. Had ik beter gedaan, want het is een zeldzaamheid geworden. Mijn zoontje heeft namelijk de twijfelachtige eer om de tweede te zijn in heel de carrière van de onthaalmoeder die niet ‘proper’ afgeleverd wordt op school. Niet dat zoiets exclusief de verdienste is van de onthaalmoeder natuurlijk, ook ouders dragen hier hun steentje in bij. Het andere kindje, zo had ze mij ooit verteld, was een koppig ding, dat het gewoon liever in zijn pamper deed omdat dat, zo zei hij zelf, ‘emma-elluk’ was. Ondertussen was ik er vrij goed in geslaagd mijn oudste proper te krijgen. Ruim een maand op voorhand. Piece of cake. Dacht ik.

En toen kwam nummer twee. Goed op voorhand beginnen, maar niets pushen. Het is al een keer gelukt, we doen het gewoon net zo. Eén nochtans relevante factor liet ik buiten beschouwing. Terwijl het toch iets is dat – vooral in mijn familie – nogal eens in grote mate het leven kan beïnvloeden. Karakter. Entrée woordje nee.

Piece of cake? Piece of shit!

Nee, dat woord kende hij al veel langer. Het was gewoon in zijn ogen een beetje in onbruik geraakt. Eerst vond hij dat potje nog wel interessant. Hij heeft er controle over, weet wanneer hij plast of grote boodschap doet, maar doet geen enkele moeite om ons daar van op de hoogte te stellen. We hebben hem zelfs eens een weekend lang om het kwartier op het potje gezet. En dan nog slaagde hij erin om tijdens dat kwartier iets in zijn pamper te krijgen. Ook met een gewone onderbroek of zelfs zonder iets trekt hij er zich niets van aan. Hij blijft ermee rondlopen of zegt al verderspelend ‘oh, nat’. Of hij begint erin te springen en het open te wrijven. En dan maar zagen dat ouders tegenwoordig zo dicht op hun kinderen hangen…

Shame on…ja, on wie eigenlijk?

En dan is het plots nog maar twee weken. Alle registers opentrekken, belonen en misprijzen tonen, spaarsystemen installeren, niets helpt. Meestal is hij geïnteresseerd voor één dag, maar al bij al vindt hij het gewoon een te groot gedoe. Hij zegt van zichzelf dat hij een ‘linke jongen’ is. En wie zijn wij om dat te ontkennen? Maar ondertussen horen we van alle kanten dat het een schande is dat kinderen tegenwoordig nog niet proper zijn als ze naar school gaan.

Ik zou misschien schaamte moeten voelen, maar dat voel ik niet. Ik voel me nergens tekort geschoten, voel me geen slechte moeder en heb zeker niet de indruk dat ik er ‘niet genoeg mee bezig ben geweest’. Ik ga ervan uit dat hij op zijn achttiende niet echt meer met een pamper zal willen rondlopen, ook al denk ik soms zelf nog dat zoiets op bepaalde momenten wel gemakkelijk zou zijn. Maar tot dan krijgt hij wat tijd van mij. Om proper te worden. En om te bepalen wanneer het écht lonend is om dat sterke karakter in te zetten  🙂

No no no, not I

Ken je dat, een Ikea Hack? Een ideetje van – neem ik aan – grotendeels werkloze moeders die tijd te veel hebben en dan maar de saaie (hun woorden) meubels van Ikea gaan ‘pimpen’ om daarna het resultaat online te plaatsen en te laten bewieroken.

I-Krea?

Dan denk ik, wat is er mis met Ikea-meubelen? Los van hun belastingontwijkende management en het feit dat het aan die prijzen nooit helemaal goed kan zijn voor iedereen, zijn Ikea-meubelen praktisch. Ze passen met velen in een kleine auto, vreten niet te veel aan het huishoudbudget en gaan op zijn minst mee tot aan de volgende scheiding. Dus dat zit wel snor. Wie heeft er nu ooit beweerd dat die dingen ook mooi moeten zijn? Daar trek ik mij nu eens geen bal van aan.

Hoezo?

Ik zou zoiets nooit doen. Tijdens een drukke zondagsopening de kinderen drie keer uit het oog verliezen, koude Zweedse balletjes achteroverslaan en na veel gedoe uiteindelijk de juiste dozen in de kofferbak proppen, tussen al de andere spullen die je eigenlijk helemaal niet nodig had.

Thuis dan alles uit die dozen halen. Witte verf kopen in een doe-het-zelver, en een ander overschotje zoeken op de zolder. Die verdomde gebruiksaanwijzingen van tussen de platen prutsen en uitzoeken welk stuk op welke manier geschilderd moet worden. Randjes afplakken, tot driemaal toe vlakken herschilderen omdat het oorspronkelijke lelijke kleurtje hardnekkig blijft doorschemeren. Merken dat de spuitbus die je gebruikt hebt, afgaat. En dat je gemorst hebt op de doorzichtige stukken. Dat proberen oplossen met nagellak. Hoe stom kun je zijn. Camoufleren met een handvat. Het is toch maar voor de kindjes?! Blijven schrobben tot het resultaat kindvriendelijk genoeg is. Ze vallen er best niet van dood, dat zou niet al te best zijn voor de reputatie van de moeder in kwestie.

En dan alles ineensteken. Manlief erbij roepen omdat het – hoezo emancipatie – alleen toch niet zo goed blijkt te lukken. En dan tevreden naar het resultaat kijken. Wat accessoires uit het speelgoed van de kindjes zoeken, dat zogezegd lukraak ergens plaatsen (zo gaat het er nooit meer uitzien, nadat de kinderen de keuken hebben gezien) en dan een foto nemen om op Facebook te zetten. En op Pinterest. En op de eigen krea-blog. Uiteraard.

Nee toch!

Wie houdt zich daar nu mee bezig? Dat moet wel een werkloze moeder zijn. Zo iemand als ik dus? No way! Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt. Maar gelukkig denk ik niet met mijn haar. En geef toe, het resultaat mag er wel zijn. Al ziet het er ondertussen alweer volledig anders uit. En hebben kinderen van nature zilverkleurige vingertoppen? Neen, moest ik zo’n losbollen hebben zoals ik, ik zou daar nooit aan beginnen. Echt niet.