afwas

Filerijden, of afwassen?

Ik moest lachen toen ik hem voorbij fietste. De auto, én de spreuk. Het leek een staaltje van zelfrelativering, een knipoog naar het leven. Al bedacht ik, toen ik de toch niet zo jolige chauffeur passeerde, dat het misschien een tweedehandse wagen was, ééntje met superlijm. Of geleend van zijn vrouw. Of van een vroegere periode uit zijn leven. Toen er nog te lachen viel.

Wie in de file staat, moet niet afwassen

Er valt natuurlijk heel wat over te zeggen.
Dat de spreuk uit de tijd van voor de afwasmachines moet stammen, bijvoorbeeld. Maar bestond de file toen al wel?
En van voor de emancipatie. Alsof een vrouw niets beter te doen heeft dan af te wassen als haar man in de file staat. Zoals zelf in de file staan, om dat andere maar niet te noemen.
Of misschien moet er worden doorgedacht. Wie in de file staat, kan niet koken, en heeft dus ook geen afwas die zich opstapelt. Hooguit een afvalberg.
Of puur praktisch: geen pompbak in de auto, dus geen afwas in de file.
Of dramatischer: als het eeuwig file is, geraak je nooit thuis, en moet je dus niet afwassen.
Iets filosofischer gaat het in de trant van: er zijn erger dingen in het leven dan in de file staan. Moeten afwassen bijvoorbeeld.
Of om het met een economische bril te bekijken (erg in trek tegenwoordig): als je in de file staat, sta je daar hopelijk niet voor je plezier, maar omdat je werkt, en dus centjes verdient, en dus een vaatwas of een poetshulp kan betalen. Bye-bye afwas.

Of misschien is het, zoals mijn eerste reactie was, gewoon om mee te lachen.
“Ja, zo kan je het ook bekijken”, dacht ik, en ik lachte de hele file voorbij, lachte nog steeds toen ik mijn voordeur open deed, bleef lachen tijdens het eten en stopte pas toen het tijd was voor de afwas.